
‘Kiek nou es Dien, wa un skôn bom. Dag vieze stad, hallo natuur!’

Twee grote klauwen vliegen op de Canta af. ‘Hé Linnard de takken komen zauwe omlaag’. ‘Dien ik ben opzoek naar De Pilse Gier”

‘Linnard ik zie een slak, dat zijn de enige weekdieren die op land kunnen leven… Ik ben naar de bieb gegon.’ ‘Dien houw oewe moel! Ik wil de Pilse Gier zien’.

‘We hebben hillemol niks gezien Dien, we hadden smerregus moeten gon. Da kumt dur van, van dè milieu geauwfiep. Ik ben de natuur beu!’